
Jurisprudentie
AQ7112
Datum uitspraak2004-06-16
Datum gepubliceerd2004-08-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 03/01348
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 03/01348
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beslissing van de kantonrechter wordt door het hof vernietigd. De betrokkene vraagt het hof de zaak op de voet van art. 20d, tweede lid, WAHV zelf af te doen. Uitdrukkelijk wordt verzocht om de zaak niet ter zitting van het hof te behandelen. Het hof is van oordeel dat de door de betrokkene voorgestane wijze van afdoening van de zaak niet strookt met de systematiek van de WAHV en dat deze daarom niet kan worden gevolgd. Zaak teruggewezen naar de kantonrechter.
Uitspraak
WAHV 03/01348
16 juni 2004
CJIB 19057378042
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage
van 22 oktober 2003
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
voor wie als gemachtigde optreedt mr.drs. M.J.G. Schroeder, wonende te Rotterdam.
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Hierbij is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van Euro 40,- opgelegd ter zake van "parkeren in strijd met parkeerverbod (Bord E1)(al dan niet in een zone)", welke gedraging zou zijn verricht op 7 november 2002 op de Burgwal in Delft.
3.2. Het tegen deze beschikking ingestelde beroep is op 1 maart 2003 door de officier van justitie ongegrond verklaard. De officier van justitie heeft de betrokkene en haar gemachtigde niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, omdat de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat het beroep kennelijk ongegrond is.
3.3. Ingevolge art. 9, eerste lid, WAHV in verbinding met het in de artt. 6:7 en 6:8 Awb bepaalde dient het beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene is toegezonden. Voorts bepaalt art. 6:9 Awb dat het beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, alsmede dat bij verzending per post het beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.4. De beslissing van de officier van justitie is verzonden op zaterdag 1 maart 2003. Gelet op het bepaalde in art. 6:8 Awb vangt de beroepstermijn aan op zondag 2 maart 2003. Aangezien binnen zes weken beroep moet worden ingesteld, is de termijn op zaterdag 12 april 2003 geëindigd. Op grond van art. 1 van de Algemene termijnenwet wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag eindigt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zondag of algemeen erkende feestdag is. In casu is de termijn derhalve geëindigd op maandag 14 april 2003.
3.5. Het beroepschrift, gedateerd 14 april 2003, is blijkens het daarop geplaatste stempel op 15 april 2003 ten parkette van de officier van justitie ontvangen, terwijl de envelop waarin het beroepschrift is verzonden blijkens het daarop geplaatste poststempel op 14 april 2003 door PTT Post is afgestempeld. Het beroepschrift is derhalve binnen de wettelijke termijn ter post bezorgd. Nu het binnen een week na afloop van de beroepstermijn is ontvangen, is het beroep bij de kantonrechter tijdig ingesteld. De beslissing van de kantonrechter kan derhalve niet in stand blijven.
3.6. Ingevolge art. 20d, tweede lid, WAHV wijst het hof, indien de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd, op de in art. 14, tweede lid, genoemde grond de zaak terug naar de rechtbank, tenzij door de betrokkene de behandeling van het beroep door het hof zelf is verlangd. Hetzelfde heeft te gelden in een geval als het onderhavige, waarin de kantonrechter ten onrechte niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak is toegekomen (vgl. het arrest van het hof d.d. 28 mei 2003, WAHV 03/00185). In geval van terugwijzing doet de kantonrechter recht met inachtneming van het arrest van het hof.
3.7. Gelet op voormelde bepaling kan een zaak als de onderhavige na vernietiging van de beslissing van de kantonrechter op twee wijzen worden afgedaan. Of het hof wijst de zaak terug naar de kantonrechter, waarbij de kantonrechter het beroep met inachtneming van het arrest opnieuw dient te behandelen, waartoe onder meer een behandeling ter zitting behoort, of het hof doet de zaak zelf af. In het laatste geval doet het hof hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen. Daartoe behoort ook de behandeling van de zaak ter zitting.
3.8. De betrokkene heeft in dit geval het hof verzocht de zaak zelf te behandelen. Hierbij is uitdrukkelijk aangegeven, dat niet wordt verzocht om een zitting bij het hof. De betrokkene stelt zich hierbij op het standpunt dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven, omdat in dit geval er geen sprake is van een kennelijk ongegrond beroep en de officier van justitie de betrokkene daarom ten onrechte niet heeft gehoord. Volgens de betrokkene kan dit verzuim niet met toepassing van art. 6:22 Awb worden gepasseerd. De betrokkene heeft namelijk haar standpunt ter zitting van de kantonrechter niet nader kunnen toelichten, omdat de kantonrechter het beroep wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk verklaarde. De betrokkene komt dan ook tot de conclusie, dat het hof het beroep bij de rechtbank (het hof leest: de kantonrechter) gegrond dient te verklaren. De betrokkene heeft hierbij nog opgemerkt dat het hof in dat geval niet toekomt aan een onderzoek van de verkeersproblematiek in Delft in relatie tot de gedraging van de betrokkene.
3.9. Naar het oordeel van het hof gaat de betrokkene uit van de veronderstelling dat een zaak met vernietiging van de beslissing van de officier van justitie is afgedaan. Deze opvatting is onjuist. Immers, in dat geval dient nog op het beroep tegen de inleidende beschikking te worden beslist. Ingevolge de arresten van de Hoge Raad d.d. 27 juni 1995, NJ 1996/21, en d.d. 8 juli 1997, VR 1998/21, wijst de kantonrechter de zaak na vernietiging van de beslissing van de officier van justitie niet terug naar de officier van justitie, maar dient hij de rechtmatigheid van de inleidende beschikking te toetsen.
3.10. Gelet op het in 3.6 tot en met 3.9 overwogene is het hof van oordeel, dat de door de betrokkene voorgestane wijze van afdoening van de zaak niet strookt met de systematiek van de WAHV en dat deze daarom niet kan worden gevolgd. Daarbij komt nog, dat in dat geval niet is beslist op het beroep tegen de inleidende beschikking. Het hof zal het verzoek om de zaak zelf af te doen dan ook passeren nu dit verzoek in wezen inhoudt de zaak niet (inhoudelijk) te behandelen en de zaak terugwijzen naar de kantonrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage.
3.11. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, acht het hof termen aanwezig om de in hoger beroep gemaakte kosten te vergoeden.
3.12. Het Besluit proceskosten bestuursrecht behelst in art. 1 een limitatieve opsomming van de kosten waarop een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben. Daartoe behoren de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Die kosten zijn in het Besluit forfaitair bepaald per proceshandeling.
3.13. De gemachtigde van de betrokkene heeft in hoger beroep de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift en het indienen van een reactie op het verweerschrift. Aan het indienen van het beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De reactie op het verweerschrift van de advocaat-generaal moet worden beschouwd als repliek (= 1/2 punt). Blijkens de Bijlage bij het Besluit is de waarde per punt Euro 322,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van Euro 241,50 (= 11/2 punt x Euro 322,- x 1/2).
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank te
's-Gravenhage ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van Euro 241,50.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.